De beoordeling van de ernst van een doorligwonde is gebaseerd op het internationale NPIAP/EPUAP-classificatiesysteem voor doorligwonden en vereist dat de zorgverlener de diepte van het letsel vaststelt op basis van visuele inspectie van de wonde. In het geval van een categorie 1-letsel moet worden gekeken naar de aanwezigheid of afwezigheid van niet-wegdrukbare roodheid (erytheem). Het is belangrijk op te merken dat doorligwonden in de meeste gevallen ontstaan ter hoogte van benige uitsteeksels, zoals de hiel of het sacrum (de meest voorkomende locaties voor doorligwonden). Na de initiële classificatie van de wonde moet de zorgverlener de voorgeschiedenis van de wonde achterhalen: hoe en wanneer de wonde is ontstaan en in hoeverre de patiënt inzicht heeft in de wonde en de oorzaak ervan. Ook moet er aandacht zijn voor de mate van pijn die de patiënt ervaart in verband met de wonde, evenals voor eventuele systemische tekenen van infectie.
Classificatie
Categorie/stadium 1
Niet-wegdrukbare roodheid (erytheem). De huid kan pijnlijk, hard, week, warmer of juist koeler aanvoelen in vergelijking met het omliggende weefsel.
Categorie/stadium 2
Gedeeltelijke verlies van de huidlaag. Dit uit zich als een ondiep open ulcus met een rood-roze wondbed, zonder fibrineus weefsel. Het kan ook voorkomen als een intacte of open/gescheurde met serum gevulde blaar.
Categorie/stadium 3
Volledig verlies van de huidlaag. Onderhuids vetweefsel kan zichtbaar zijn, maar bot, pezen of spieren zijn niet blootgelegd. Fibrineus weefsel kan aanwezig zijn, maar verbergt de diepte van het weefselverlies niet. Kan ook gepaard gaan met ondermijning en tunneling.
Categorie/stadium 4
Volledig verlies van alle weefsellagen. Bot, pezen of spieren zijn blootgelegd. Fibrineus weefsel of necrotische korst kan aanwezig zijn op delen van het wondbed. Vaak gaat dit gepaard met ondermijning en tunneling.
Vermoedelijk diepe weefselschade
Diepte onbekend. Een plaatselijke paarse of kastanjebruine verkleuring van intacte huid of een met bloed gevulde blaar, veroorzaakt door schade aan het onderliggende zachte weefsel door druk en/of schuifkrachten. Het gebied kan worden voorafgegaan door weefsel dat pijnlijk, hard, zacht, sponsachtig, zompig, warmer of kouder aanvoelt in vergelijking met het omliggende weefsel.
Niet-classificeerbaar
Diepte onbekend. Volledig verlies van weefsellagen waarbij het wondbed bedekt is met fibrineus weefsel (geel, beige, grijs, groen of bruin) en/of necrotische korst (beige, bruin of zwart).
Beoordeling voor alle stadia
Locatie - Documenteer de anatomische locatie van de doorligwonde.
Weefseltype - Bepaal de kenmerken van het wondbed en noteer het zichtbare weefsel, dat kan bestaan uit roze epitheelweefsel, rood granulatieweefsel, geel fibrineus weefsel of zwart necrotisch weefsel
Exsudaat - Bepaal het type, de hoeveelheid en de aard van het wondvocht, dit kan bijvoorbeeld sereus, serosanguineus, purulent en/of visceus zijn.
Geur - Let op de aanwezigheid van onaangename geur uit de wonde.
Wondrand - Observeer of er ondermijning van de wondranden of tunneling aanwezig is.
Peri-wond - Beschrijf de conditie van de huid rondom de wonde en let op maceratie (verweekte huid) en ontsteking.
Infectie - Beoordeel of er duidelijke tekenen van wondinfectie zijn.
Documenteer de bevindingen in het medisch dossier van de patiënt (Elektronisch Medisch Dossier - EMD).
